Van de Kribbe naar het Meer, deel 5

30 november 2013 - Lake St. Clair, Australië, Australië

OT 59

Dag vijf. Het is een dag van afscheid, want mijn weg zal vandaag anders lopen dan die van de rest. Het doet me wat om gedag te zeggen tegen Penny en Margie, want we hadden leuk contact. Ik zeg dat, maar we waren ook een beetje uitgepraat. Soms zijn de oppervlakkige onderwerpen op en de diepere zaken te diep om aan de oppervlakte te brengen. Ze zijn doktoren, dus dom zijn ze niet. Maar de klik die je nodig hebt om werkelijk  iets te delen is er niet.

OT 61

Het is een tussendag vandaag, een dag op weg naar hoogtepunten die vandaag niet zullen komen. Er is vooral veel bos te bewonderen en wat ik daarvan vind... Het is niet erg. Ik loop een dubbele afstand van Kia Ora naar Pine Valley Hut, dus afleiding kan me gestolen worden...

OT 60

Het is een dag voor dagelijkse dingen. Al vroeg prop ik mijn slaapzak in z’n zak. Het is elke dag weer een worsteling, want het zakje is te klein om de slaapzak er makkelijk in te krijgen. Het is een dag om veel te lopen, weinig te zien en vooral om aan te komen.

Er zijn wel wat kleine zijpaden, een oude hut, wat watervallen, een kruispunt. Het is een dag om even te afgeleid te zijn en dan weer door te lopen.

OT 63

Du Cane Hut is een testament voor de weinige mensen die hier, midden in de wildernis, hun thuis kenden. De hut werd rond 1910 gebouwd door Paddy Hartnett als jachthut. In die tijd was het nog geen probleem om ‘s-winters op buideldieren te jagen vanwege hun dikke winterpels, maar Paddy leidde ook mensen rond en liet hen de schoonheid van het landschap zien. Jacht en natuurbehoud ging toen nog hand in hand.

OT 62

Ik lees ergens dat zijn vrouw Lucy hem drie jaar lang gezelschap hield met hun kleine kind. Daarna was ze het misschien wel zat, de kou en de verlatenheid zo ver van de wereld. Maar het heeft iets, dit scheefgegroeide bouwsel van kromme planken en golfplaten voor de schoorsteen. Er zou een heks kunnen wonen, een reus of een stel dwergen. In de tafel binnen staan namen gesneden van mensen die hier geweest zijn. De tafel lijkt zo net een spannend telefoonboek, met net zoveel verhalen als ik kan verzinnen over deze plek, diep verborgen in het woud...

OT 64

Ik heb niets met watervallen. Het heeft iets zinloos om tijd te besteden aan vallend water. Ik ga ook geen uren naar boven staan staren als het regent. Zwaartekracht is geen bijzondere ervaring en water is er onderhevig aan. Pas als een waterval groot genoeg is, vind ik het een reden om een kijkje te nemen. Denk dan vooral aan Niagara of iets dergelijks...

OT 65

Omdat ze zo dicht bij de route liggen, besluit ik er toch twee te bezoeken. Het is een klein, steil stuk naar D’Alton Falls. Ik daal af door het bos langs een smal pad. In de verte hoor ik het water al ruisen. Het zou ook de wind kunnen zijn, die met de bomen speelt. Maar al snel wordt het geluid indrukwekkend en gewelddadig. Bij een tweesprong kies ik voor het linkerpad. Het rechterpad leidt naar een tweede waterval, maar die doe ik als laatste.

Door de regenval van de laatste twee dagen is de waterval groter dan ik verwachtte. Het lijkt een bulderend beest, klaar om alles op zijn pad te vermorzelen. Ik zie beneden me een richel waarvandaan het beter kijken is. Voorzichtig zoek ik mijn weg omlaag. Een stap en ik lig tien meter naar beneden in het kolkende water. De doodsangst slaat me om mijn keel als ik, centimeters verwijderd van de kilometers diepe kloof en met één pink hangend aan een loszittende boomwortel, mij net in veiligheid weet te slingeren. Ik schrijf dit zo op vanwege dramatische redenen, ik verkeer niet werkelijk in gevaar. Maar de waterval is indrukwekkend, vooral doordat rotsen het water blokkeren. Zo botst het van links naar rechts.

De tweede waterval is een eenvoudige, saaie vertoning. Ik word niet eens in de verleiding gebracht er een mooi verhaal omheen te verzinnen. Er komt weliswaar veel water naar beneden, maar er zit geen finesse in. Draai een kraan open en je hebt hetzelfde effect. Misschien ben ik verwend omdat ik telkens een waterballet verwacht, maar ik heb nou eenmaal mijn eisen aan dit soort natuurfenomenen. Een simpele plons naar beneden is niet genoeg.

Ik beklim de laatste pas, Du Cane Gap. Het duurt lang, te lang. Telkens denk ik de top te zien, maar er is steeds weer een klein stukje hoger. Geef mij maar een steile klim, zo eentje waarbij je ziet wat je klimt en wanneer je boven bent. De uiteindelijke top is een klein bordje, meer niet. Een uitzicht kan ik wel vergeten. Ik heb het gevoel dat de Overland als een nachtkaars uitdooft...

Ik eet wat en vul mijn water aan bij Bert Nichols Hut. Het is een flinke, nieuwe hut, met zonnepanelen op het dak en zelfs een droogkamer. Zo’n nieuw bouwsel is misschien indrukwekkend, maar het heeft zijn plek in het landschap nog niet gevonden. Een oude hut heeft de tijd gehad de omgeving in zich op te nemen. Ik herinner me het boswachtershuis in de Leiense Bossen waar ik opgroeide. Dat huisje hoorde in het bos, en het bos hoorde om het huisje heen. Misschien raar om te zeggen, maar het was net of er een wederzijds respect was.

In een oude hut voel ik hoe mensen er voor me hebben geslapen. Sommigen hebben een pan, een sok of wat lucifers achtergelaten. In nieuwe hutten heb je dat niet. Ik schrijf een boodschap in het hutboek voor Penny en Margie, zodat ze me kunnen mailen voor foto’s. Ik wilde het eerst niet doen, maar het is niet meer dan een vriendelijk gebaar.

Het pad daalt af en wordt vlak. Alleen een boomwortel kan me nu nog uit mijn ritme halen. Ik heb het gevoel langzaam te lopen, maar ik heb er ook al meer dan tien kilometer opzitten. Ik neem regelmatig een pauze om wat te drinken of te eten, zo breek ik de eentonigheid van het wandelen een beetje. Bij de kruising met Pine Valley buig ik af.

Hoe later in de dag en hoe dichter bij mijn doel, hoe meer ik simpelweg bij de hut wil zijn. Twee hangbruggen en een spectaculaire boomstambrug later dwaal ik door het bos van oranje pijl naar voetstappen in de modder naar boomstam met kippengaas over een stroompje. Het bos is hier zo open, dat het pad overal zou kunnen lopen. Maar telkens als ik het even niet meer weet, zie ik een aanwijzing.

OT 66

Na een tijdje kom ik bij een stroompje. Er langs loopt een prachtig vlonderpad, wijd genoeg voor een rolstoel. Even later sta ik bij de hut. Het is een prachthut, verscholen tussen de bomen. Binnen is het gezellig druk, de houtkachel is aan en ik maak mijn laatste twee zakjes noodles klaar. De hele hut doet mee met kaarten. Laat in de avond komt een van de Franse jongens de hut binnen. Zijn vriend is hij al lang verloren en weer heeft hij een flink stuk pad in het donker gelopen...