Van de Kribbe naar het Meer, deel 3

28 november 2013 - Cradle Mountain, Australië

Dag drie. Soms lijkt een wandeling een uitputtingsslag. Drie dagen, nog vier. Dan is er weer een zacht bed, een vers maal en een koud glas bier. Ik wil niet zeggen dat het de reden is waarom ik loop, maar het speelt wel mee. Ik zet een prestatie neer en dat mag beloond worden. Het genot van het verdiende loon.

Ik kijk wel uit naar de dag dat ik weer een koelkast zie, zo eentje waar een koele fles in staat, maakt niet uit wat, als het maar bier of cola is. Of melk, dat is ook lekker. Ik vraag me af of het ook zo werkt met mensen die kamperen. Twee weken ontberingen om het dagelijks leven te kunnen relativeren. Je kunt ook achteraf betalen voor alle luxe, dan heet kamperen straf (en dat is het ook).

OT 42

Het is moeilijk uit te leggen aan mensen die het genot van de ontbering niet kennen. Ik houd dan wel niet zo van kamperen, maar ik sjouw wel 60 kilo fiets een heuvel op. Ik loop met 20 kilo op mijn rug zeven dagen door de wildernis. En ik geniet ervan, want het uitzicht boven op de heuvel is iets waarvoor ik gewerkt heb. De man in de auto begrijpt dat niet, hij reed met gemak zijn kar naar boven, keek even uit het raam en vond het wel aardig.

OT 41

Ik heb te vroeg over bomen verteld. Ik deed dat al bij dag twee, terwijl het voor vandaag toepasselijker zou zijn geweest. Uitgaande van de gangbare verdeling van dagen is dit de langste dag, 17 kilometer door begrasd veen, langs de flank van een bebosde berg een natte vallei in en dan weer uit. Zo uitgeschreven lijkt het bijna niets.

OT 43

Grofweg bestaan er twee soorten wandelaars. Er zijn er die wandelen met hun voeten en die wandelen met hun ogen. De voetwandelaars zetten een prestatie neer. Het pad kan dan ook niet steil, modderig en slecht onderhouden genoeg zijn. De oogwandelaars willen wat zien. Het pad kan niet vlak, droog en netjes genoeg zijn. Zo hoorde ik een tijdje geleden iemand de Overland afschrijven omdat het te goed onderhouden werd. De wandelervaring werd minder doordat het de wandelaar te makkelijk werd gemaakt.

Ikzelf (en met mij vele anderen) zit tussen twee kampen in. Ik vloek op elke modderplas, snap niet waarom een pad omhoog loopt als het ook door de berg heen kan en verdenk de beheerders van wandelaartje pesten. En elke dag, bij aankomst in de hut, geef ik mezelf een schouderklopje dat ik al die modder, die moeilijke klim, die honderden boomwortels heb weten te bedwingen. Mij krijgen ze er niet onder.

Het lijkt alsof ik net op tijd ben. De eerste twee dagen liep ik over houten vlonders, telkens als het pad een beetje vochtig werd. Op de derde dag zie ik het pad zoals het was, met half vergane houten stammetjes in een modderpoel. Als ik in het dal langs Frog Flats loop, zie ik naast het modderige pad houten balken en kippengaas liggen. Ook dit stukje wandelleed zal snel worden verholpen...

OT 36

Dag drie begint eenvoudig genoeg, met houten vlonders over een veengebied. Pine Forest Moor klinkt als een eeuwenoud stukje Engeland. Het moet hier duister en guur zijn, het moet hier spoken. Duizend jaar geleden zou hier een handelaar zijn paard hebben zien wegzakken in drijfzand. Maar dit is Engeland niet. Het landschap is oud genoeg en vreemd genoeg niet zo wild als je zou denken.

OT 38

Duizenden jaren lang werden de veengronden van Tasmanië door Aboriginals met vuur in stand gehouden om de groei van bomen en struiken tegen te gaan. Het jonge gras trok grazend wild aan en daar werd dan op gejaagd. Dit soort veldbeheer kennen we in Nederland ook, want daar komen de heidevelden vandaan.

OT 46

Het zou hier dus best kunnen spoken, maar er zijn geen aboriginals meer die hier jagen. Niet alleen zij, maar zelfs hun geesten zijn van het land verjaagd...

OT 37

Een kort zijpad leidt naar een uitkijkpunt over Forth Valley. Soms moet ik mezelf eraan herinneren hoe leeg dit land eigenlijk is. De diepe groene dalen lijken vriendelijk en vruchtbaar, maar geen mens zal zich hier vestigen. Het is slechts bestemd voor de ogen van de wandelaar.

OT 39

Die leegte is ook maar relatief, want er leeft hier genoeg. Het pad verlaat het veenlandschap en laat zich door bomen omhelzen. De lange tocht naar beneden is begonnen. Dit is dus het moment waarop ik over bomen had willen beginnen.

OT 44

Het is eigenlijk niet juist om te zeggen dat ik bomen haat. Ik vind bomen geweldig. Dikke, knoestige stammen, zware takken waar de bladeren vanaf druipen, graaiende wortels die zich vastgrijpen in de grond met honderden vingers. Een bos doet een boom tekort. Prop eens twintig mensen in een lift voor vijf personen. Vraag ze vervolgens om hun armen te strekken. Dat gaat niet, want men zit elkaar in de weg. Dit gebeurt de bosboom ook, die groeit omhoog, maar niet opzij. Wil een boom zijn volledige potentieel bereiken, zijn takken zoveel mogelijk naar alle kanten uit kunnen steken, dan heeft de boom ruimte nodig. Bomen horen in parken en op velden, niet in een bos. Zo, heb ik het er toch even over gehad (het is tenslotte minder erg om in herhaling dan om bij herhaling te vallen).

OT 40

Dit bospad is duidelijk moeilijker en modderiger dan het vlonderpad door het veen. En toch haal ik hier een stukje plezier uit. Als je rustig de tijd neemt, is een moeilijker pad een avontuur. Het kost concentratie om te bepalen waar je een voet plaatst, hoe je een modderkolk omzeilt, wat de juiste weg is tussen de boomwortels door.

OT 48

Beneden in het dal wordt het pad steeds modderiger. De uitdaging is nu om zo droog mogelijk verder te komen. Er is één regel voor dit spel: je mag niet langs de kantjes lopen. Rechtdoor is de enige optie. Een modderpoel wil nog wel eens ontaarden in een wirwar van paadjes die om de poel heenlopen. Probleem is dat die paadjes uiteindelijk net zo modderig worden en je net zo goed rechtdor had kunnen gaan.

Veel van de modderpoelen zijn ooit overbrugd geweest met houten planken en stammen, maar dit pad is duidelijk al oud. Overal zie ik de balken liggen waarmee het pad gerepareerd zal worden. Ergens voelt het goed om de beschaving voor te zijn. Het oude pad voelt natuurlijker aan, alsof het hier altijd al gelegen heeft. Mijn modderige schoenen zijn als een teken van moed. Na een stukje diep moeras zie ik het verschil tussen schoenen en broek niet eens meer. 

OT 45

Ik klim het dal weer uit en kom bij de afslag naar Old Pelion Hut. Ik weet dat ik dichtbij ben. Alleen een groepje Fransen en een Amerikaan hebben me ingehaald, maar die lopen verder naar de volgende hut. Zonde, morgen moet de meest spectaculaire dag van de wandeling worden.

OT 49

Old Pelion werd ooit gebruikt voor mijnbouw. Net als Kitchen Hut is het een houten geval dat als een paddestoel uit de grond lijkt te steken. Hier woonden dus mensen, die na een dag hard werken in een donkere mijn naar deze hut kwamen om te eten en te slapen. Waar zullen ze over gesproken hebben met elkaar, over moeder de vrouw die thuis de kinderen in bed stopte, wat ze zouden eten als ze weer in de bewoonde wereld kwamen of misschien over helemaal niets...

OT 50

New Pelion Hut is een luxe. Er is zoveel ruimte dat iedereen bijna een eigen kamer heeft. Buiten is het uitzicht op de pinakels van Mount Oakleigh indrukwekkend. Zo nu en dan regent het en de wolken spelen verstoppertje met de berg. Buiten lopen walibi’s rond. Eentje heeft een jong dat al uit de buidel mag. Het springt uitbundig rond het bosje waar zijn moeder van eet om dan snel weer in haar buidel te kruipen.

OT 51

In zo’n goed gevulde hut is het altijd gezellig. Iedereen kookt zijn maal en kletst met elkaar. Ik speel een spelletje kaart met Penny en Margie en we vergelijken sporten. Het succes van Nederland met zwemmen schijnt toch verdacht te zijn. Ach ja, die doping halen we ook bij de koffieshop, toch? Ik krijg soms het gevoel dat Margie onderwerpen aanboort, maar er vervolgens weinig over wil weten. “Laat ik dit onderwerp eens noemen, dan is het niet zo stil”. Ze heeft het idee dat in Nederland veel thuisgeboortes plaatsvinden. Daar heeft ze een mening over, ze is tenslotte een specialist. Ik heb geen idee...