Immer Gerade Ouse

11 december 2013 - Ouse, Australië

De bus vertrekt vroeg en de regen klettert uit de lucht. De bestuurder is vandaag niet erg blij. Hij reageert een beetje kortaf, maar dat zal niet aan mij liggen. Ik vraag tenslotte alleen maar of mijn fiets op een stoel mag, of ik zelf ook even mag sturen en of het goed is als ik zijn stoel insmeer met pindakaas... Nee, ik vraag alleen maar of ik de juiste bus heb. 

Er zit een rare man in de bus. Ik heb hem al eerder gezien, in de bus van Cradle terug naar Queenstown. Het is een oudere man met een gehoortoestel (ik discrimineer natuurlijk niet, maar die moet je nooit vertrouwen) en een vage blik in zijn ogen. In Cradle stapte toen ook een mevrouw in, een oud mens dat te lang in de melk had liggen weken. Maar deze man stelt vragen en luistert niet naar het antwoord. Hij vraagt of dit de juiste bus is naar het Zuiden. Ik zeg ja, maar hij kan zijn tas niet vinden in het laadruim. 

Nu heb ik die net een beetje aan de kant geschoven, zodat mijn fiets in het laadruim kon. Hij vraagt of hij dus de andere bus moet hebben. Ik zeg nee. “Maar waar is dan mijn tas”. “Die zit in het laadruim”. “Dus ik moet die andere bus hebben”. “Nee, deze is de goede.” “En mijn tas dan”. “Die zit... de chauffeur is in het café. Vraagt u die maar.”  “Maar ik moet dus...”  Ik ben van nature een geduldig mens (tenzij het op mezelf aankomt). Maar mijn irritatie begint nu langzaam als bijtend maagzuur omhoog te komen... “Het café, daar is de bestuurder. In het café!” De man loopt richting het café. En nu negeren, Ruud.

Ik ken de weg, maar hij raast sneller voorbij. Buiten is weinig te zien, de regen klettert tegen het raam en de adem van drie mensen is genoeg om de ramen te beslaan. Ik ben blij met de regen, ze geven me de juiste reden om vandaag niet te fietsen. 

In Lake St. Clair is het weer niet veel beter, al breekt bij vlagen de zon door. Ik had in het hotel willen slapen, maar besluit toch het hostel te gebruiken. Ik probeer een beetje geld te besparen, zodat mijn budget nog even ongebruikt blijft. Ik heb daar voor komend jaar mooie plannen mee (een opleiding tot fotograaf, want dat kan ik wel gebruiken...), dus reden genoeg om zo nu en dan een beetje voorzichtig te zijn.

Ik wilde eigenlijk een berg beklimmen. Hoewel ik mezelf vaak voorhoud dat ik alleen hoef te doen wat ik werkelijk leuk vind, zit diep weggestopt een klein stukje prestatiedrang. Ik weet dat ik Cradle niet kon beklimmen, omdat mijn hoogtevrees me daarbij parten speelt. Ik stond daar voor een rotsblok, denkend aan hoe het zou zijn om er vanaf te vallen en naar beneden te stuiteren. Mensen met irrationele angsten hebben vaak een grote fantasie. 

Er is nog iets dat meespeelt. Ik beklim bergen niet alleen om iets te presteren, maar vooral uit nieuwsgierigheid. Wat ligt er achter de berg en wat zie ik als ik er bovenop sta? Ben ik dan echt heel even de koning? Een berg in de mist is niet zo interessant, dus als ik niets zie kan ik net zo goed beneden blijven. 

In werkelijkheid is dit niet helemaal waar. Vaak zal je op de top van een mistige berg juist de mooiste ervaringen hebben. Wolken op die hoogte hebben de neiging ongeduldig te zijn en niet al te lang op dezelfde plek te willen blijven hangen. Terwijl een wolk zich langs laat glijden, zie je soms plotseling een bergtop, een heuvelrug, een meertje. Bergen in de mist zijn eigenlijk veel spannender dan met mooi weer. Maar vandaag ben ik dat even vergeten en blijft Mount Rufus onbeklommen.

Ik doe twee kleine wandelingen, de Larmairremener tabelti (een culturele wandeling met tekstborden met uitleg over hoe de Aboriginals hier leefden) en een wandeling naar Platypus Bay. De eerste wandeling is vooral leuk vanwege de tekstpanelen. Ik lees graag over waar ik ben. Het breekt de monotomie van het voortbewegen. Er is wat eucalyptusbos en een meertje te zien, niets schokkends na de Overland. Maar ik loop zonder tas en op een makkelijk pad. Zo kan een mens eens goed aan zelfreflectie doen...

Platypus Bay is een baai waar je vogelbekdieren kunt zien. Ooit heb ik er een gezien in Queenstown. En nu zie ik er weer een. Ik denk tenminste dat het er een is. Zo in de verte is zo’n dier niet meer dan een rimpeling in het water. Elke rimpel in het water kan zo een dier zijn. Misschien bestaan ze wel helemaal niet.

Ik slaap in een kamer met een Nederlander. Hij is specifiek voor de Overland naar Tasmanië gekomen. Het is een beetje een stil type, maar ik neem zijn broek mee in de was en geef hem wat bier. Zo weet ik iedereen te paaien. 

Mooi P1011014

Het is tijd om weer op de fiets te gaan zitten. Ik moet ze niet te lang rekken, die fietsloze periodes. Ik bouw weerstand op tegen het zadel, alsof het een gevaarlijk virus is. Mijn lijf moet dan weer aan het leer wennen, aan het rubber van de handvaten, de geur van olie op de ketting. Vandaag fiets ik naar Ouse, een klein plaatsje met een supermarkt en een hotel. Ik zal een flink stuk gravel onder mijn banden zien verdwijnen. 

De weg loopt naar beneden vandaag. Maar Tasmaanse wegen hebben de hik. Een afdaling over 85 kilometer gaat nooit in een keer naar beneden. Er zitten klimmetjes in die je doen klimmen wat je al bent afgedaald. Dit dient totaal geen doel en is een kwestie van pesterij. Degene die ooit Tasmanië kneedde, hield niet van fietsers.

Maar mij zal het een zorg zijn. Wat omhoog gaat, komt ook weer naar beneden. De eerste 25 kilometer hobbelt een beetje, maar ik kan goed snelheid maken. Ik heb dat nog niet eerder gehad, het gevoel dat ik net zo snel ging als in Nederland. Nee, ik  bedoel niet heuvelaf, maar een weg zo plat als een pannekoek. Ik fiets, maar het kost bijna geen moeite. Overal om me heen zie ik velden met stug gras, zoals de veengebieden langs de Overland. Dit waren ooit de jachtgebieden van de Aboriginals. 

Zo leeg als het landschap nu is, zo onbegrijpelijk is het onbegrip van de Engelsen 200 jaar geleden voor de Aboriginals. De Engelsen hebben geen oorlogszuchtig imago, zoals de Duitsers en Fransen. En toch zijn de Engelsen de meest succesvolle imperialisten ooit. Hen lukte wat geen enkel ander rijk lukte. Nu ik erover nadenk, kan dat komen doordat tot dan toe elk rijk zijn buren aanviel. De Engelsen lieten hun buren met rust en trokken ten strijde tegen elk volk dat ze aankonden. En dat waren er nogal wat. Van Egypte tot India, van Australië tot Zuid-Afrika en van Noord-Amerika tot Nieuw-Zeeland werden volken onder de voet gelopen. Het was een arrogant en laf rijk, dat imperium van Victoria.

Er wonen nu een half miljoen mensen op een eiland zo groot als Nederland en België. Was er werkelijk geen ruimte voor die 10.000 Aboriginals?

Bij een mensgemaakt stuwmeer zeg ik het asfalt gedag. Even geen zwart meer onder mijn wielen, maar het gruizelige bruin van de gravel. Het lijkt beter te passen in de omgeving. Maar eigenlijk is dat ook zo, dit aangestampte zandpad lijkt gemaakt door strook van groen te ontdoen. Je schraapt gewoon met een enorme kaasschaaf over de heuvels en je hebt een weg. 

Mooi P1011018

Ik weet dat nu de serieuze heuvels beginnen, maar stuk voor stuk vallen ze mee. Al snel kom ik bij Dee Lagoon. Fijn dat er een meertje genoemd is naar mijn bedrijfs- en persoonlijke bijnaam. Ik noem mezelf vaak Dee, maar misschien is het wel raar om jezelf een bijnaam te geven. Aan de andere kant, de naam die je zelf bij jezelf vindt passen, is dat niet de mooiste naam die je kunt hebben?

Mooi P1011022

Ik merk dat ik weer richting het westen rijd. Al eerder vandaag zag ik koeien en gemaaide velden langs het asfalt opduiken. De meren die ik vandaag tegenkom, zijn allen door mensenhand ontstaan door zijn zucht naar elektriciteit. De natuur past zich aan en vormt oevers en eilandjes. Dit is waarom de natuur niet te overwinnen is. Ze laat zich meewaaien met de wind en vlijt zich neer in elke kier die de mens openlaat. 

Dee Lagoon (waarom het een Lagoon wordt genoemd snap ik niet, het lijkt gewoon een meertje) is een langgerekt bosmeer. Er zijn huisjes om het meer gebouwd, voor mensen die de zee te ver weg vinden. Het water is donker en langs de randen met riet afgezet. Geen idee hoe ver naar beneden de bodem is. 

Mooi P1011028

Een stuk verder verdwijnen eindelijk de bomen en het roodbruine pad laat zich door vaalgroene velden omringen. Het is alsof gordijnen van dieprood velours voor mijn ogen vaneen worden getrokken en ik eindelijk het wijdse decor te zien krijg waarin het stuk van vandaag zal worden opgevoerd. 

Mooi P1011041

De zon schijnt uitbundig tussen stapelende donderwolken door. Overal om me heen zie ik begraasde heuvels. In Osterley staan wat huizen en schoorstenen overeind.

Mooi P1011049

Er is ook een gemeenschapshuis, dat zodanig met mos begroeid is dat het vast in jaren door niemand is aangeraakt.  

Mooi P1011039

En dan is er weer asfalt. Na 40 kilometer gravel rijdt het heerlijk glad. Ik merk een hobbel in mijn wiel. Even denk ik dat het gravel me een slag in mijn wiel heeft opgeleverd, maar dat is gelukkig niet het geval. Dat zou een flinke kostenpast betekend hebben en bovendie kan ik me niet herinneren over zo’n grote kei gereden te hebben. De buitenband blijkt versleten, waardoor de binnenband er doorheen komt. Ik kan er echter nog mee fietsen, dus ik rijd rustig verder.

Mooi P1011053

Terwijl in in de zon de laatste heuvel omhoog klim, zie ik in de verte regen uit de lucht vallen. De lucht is loodgrijs en lijkt naar beneden te zakken onder het gewicht van duizenden liters water.

Mooi P1011065b

Zo van een afstand boeit het me wel om te zien hoe het grijs van de lucht de grond raakt in de vorm van regen. Hetzelfde moment vraag ik me af of ik het hotel zal weten te halen voor ik in die stortbui terechtkom. 

Mooi P1011062

Ik rijd de laatste heuvel van de dag af en zie op een bordje “Ouse” staan. Ik kan even niet laten een beetje trots op mezelf te zijn.

Mooi P1011058

85 kilometer, waarvan bijna de helft met klimmetjes op gravel. Het hotel is netjes, het eten lekker en ik vergeet maar even dat ik ook vandaag geld zou besparen.

Foto’s

1 Reactie

  1. Inge van Maarseveen:
    29 december 2013
    Hoi Ruud,
    Oh wat heb je me weer heerlijk meegevoerd op jouw reis down under. Bij vooral dit laatste verhaal heb ik nogal eens zitten gniffelen. Hoe jij beschrijft waarom die buschauffeur wat chagrijnig is, ik zag helemaal voor je dat jij zijn stoel met pindakaas in stond te smeren en hij er met een smoelwerk bij stond van "wat doet die vent nou". Geweldig! En natuurlijk mag je trots op jezelf zijn, daar hoef je je niet voor te generen hoor. Nee, dat moet je ook eens zijn! Moet je zien wat je allemaal al gepresteerd hebt. Ik neem hierbij mijn pet voor je af!

    Liefs,
    Inge